Niederländisch Vokabeln (Subject) / Allgemeines (Lesson)
There are 464 cards in this lesson
Vokabeln für den Alltag
This lesson was created by Jade_19.
This lesson is not released for learning.
- lesen lezen
- hervorragend uitstekend
- gut goed
- fantastisch fantastisch
- schlecht slecht
- es geht so het gaat wel
- prima prima
- gar nicht gut niet zo goed/ niet zo best
- Es könnte mir nicht besser gehen. 't Kan niet better.
- Eigentümer eigenaar
- schauen/gucken kijken
- manchmal soms
- Tennis spielen tennis speelen
- Fahrrad fahren fietsen
- keine Zeit geen tijd
- später later
-
- sportlich sportief
- Ich gehe gerne aus. Ik ga graag uit.
- in die Kneipe naar de kroeg
- essen eten
- der Garten de tuin
- der Flur de gang
- die Treppe de trap
- das Wohnzimmer de woonkamer
- das Schlafzimmer de slaapkamer
- das Badezimmer de badkamer
- die Toilette het toilet
- die Küche de keuken
- der Dachboden de zolder
- zu Besuch op bezoek
- keinen Hunger geen honger
- die Lampe de lamp
-
- das Sofa de bank
- der Stuhl de stoel
- das Bett het bed
- die Spüle het aanrecht
- die Heizung de verwarming
- de Sessel het fauteuil
- das Gemälde het schilderij
- der Küchenschrank het keukenkastje
- das Bücherregal de boekenkast
- der Schreibtisch het bureau
- der Tisch de tafel
- der Nachttisch het nachtkastje
- der Herd het fornuis
- der Spiegel het spiegel
- der Fernseher de televisie
- der Teppich het vloerkleedje
- gelb geel
- blau blouw
-