Holländisch (Subject) / Basiswoorden 1 (Lesson)
There are 98 cards in this lesson
Basisiwoordenschat Duits
This lesson was created by crithir.
- heißen heten
- Familienname de achternaam
- Vorname de voornaam
- Wie heißen Sie? Hoe heet u?
- der Name de naam
- die Adresse het adres
- Wohnort de woonplaats
- Wo wohnst du? Waar woon je?
- Er lebt(!) seit 10 Jahren Hij woont sinds 10 jaar
- der Freund de vriend
- die Freundin de vriendin
- Können Sie mir helfen? Kunt u mij helpen?
- Ich möchte bitte... Ik wil graag...
- Könnten Sie mir einen Gefallen tun? Kunt u mij een plezier doen?
- Ich würde gern... Ik zou graag...
- Einverstanden! Akkoord!
-
- Guten Morgen! Goedenmorgen!
- Guten Tag Goedemiddag
- in Frankreich in Frankrijk
- die Straße de straat
- der Platz het plein
- die Hausnummer het huisnummer
- die Telefonnummer het telefoonnummer
- Deutschland Duitsland
- anrufen opbellen
- der Geburtstag de verjaardag
- Wann hast du Geburtstag? Wanneer ben je jarig?
- Wie alt sind Sie? Hoe oud bent u?
- das Alter de leeftijd
- das Jahr het jaar
- der Monat de maand
- jung - alt jong - oud
-
- der Jugendliche de jongere
- der Erwachsene de volwassene
- männlich mannelijk
- weiblich vrouwelijk
- der Mann de man
- die Frau de vrouw
- das Kind het kind
- der Junge de jongen
- das Mädchen het meisje
- verheiratet getrouwd
- ledig, nicht verheiratet niet getrouwd
- Wir sind jetzt fünf Jahre verheiratet We zijn nu vijf jaar getrouwd
- Wir haben gestern geheiratet We zijn gisteren getrouwd
- die Familie de familie, het gezin
- die Tochter de dochter
- der Sohn de zoon
- der Onkel de oom
- die Tante de tante
-