Niederländisch Vokabeln (Fach) / Taal vitaal - Les 2 (Lektion)
In dieser Lektion befinden sich 136 Karteikarten
Niederländisch für Anfänger
Diese Lektion wurde von mariescholz erstellt.
- eben mal even
- sprechen spreken
- ich spreche ik spreek
- ein bisschen een beetje
- die Tochter de dochter
- in der Nähe/Gegend in de buurt
- lernen leren
- ich lerne ik leer
- versuchen, probieren proberen
- Wer ist das? Wie is dat?
- derselbe, dieselbe dezelfde
- die Reaktion de reactie
- selbst zelf
- nachspielen naspelen
- ich spiele nach ik speel na
- die Situation de situatie
-
- das Rollenspiel het rollenspel
- die Freundin de vriendin
- alt oud
- der Mann de man
- der/die Bekannte de kennis
- der Ehemann de man
- der/die Bekannte de bekende
- jung jong
- der Mensch de mens
- einfach gewoon
- älter ouder
- natürlich, selbstverständlich natuurlijk
- die Oma de oma
- automatisch automatisch
- finden vinden
- ich finde ik vind
-
- korrekt correct
- die Generation de generatie
- lieber liever
- manchmal soms
- nur alleen
- alle alle
- bei bij
- uns ons
- normal, üblich normaal
- die Hausfrau de huisvrouw
- der Arzt, die Ärztin de arts
- der Büroangestellte de administratief medewerker
- der Student de student
- die Studentin de studente
- die Meinung de mening
- das Argument het argument
- freundlich vriendelijk
- unfreundlich onvriendelijk
-