Niederländisch (Fach) / Lektion 7 (Lektion)
In dieser Lektion befinden sich 195 Karteikarten
-
Diese Lektion wurde von CaroleZ erstellt.
Diese Lektion ist leider nicht zum lernen freigegeben.
- Und was machst du beruflich? En wat voor werk doe jij?
- Beruf het beroep
- Polizist(in) de (politie)agent(e)
- Gemüsehändler de groenteman
- Gärtner de tuinman
- Sekretärin de secretaresse
- Friseur de kapper
- Optiker de opticien
- Drehorgelspieler de orgelman
- Fahrradhändler de fietsenmaker
- Mitarbeiter, Assistent de assistent
- Lehrer de leraar
- Zeichner de tekenaar
- Apotheker de apotheker
- Apothekerin de apothekeres
- Verkäufer(in) de verkoper/verkoopster
- Gruppenleiter/in de groepsleider/groepsleidster
- Friseurin, Friseuse de kapster
- Krankenschwester de verpleegster
- Buchhalter de boekhouder
- Fahrer de chauffeur
- Fahrerin de chauffeuse
- Pfarrer/in de dominee/domina
- Pfarrer/in de predikant(e)
- Sekretär de secretaris
- Mechaniker de monteur
- Beamte(r) ambetenaar
- arbeitslos werkloos / zonder werk
- gefallen bevallen
- leider, schade jammer
- mitarbeiten meewerken
- zum ersten Mal voor het eerst
- nämlich namelijk
- Bord boord
- draussen buiten
- darum daarom
- sicher zeker
- momentan momenteel
- Gespräch het gesprek
- laut hard
- Dann hast du alle Hände voll zu tun! Dan heb je je handen vol!
- später later
- grösser groter
- Fabrik de fabriek
- Geschäft de winkel
- Kaufhaus het warenhuis
- Restaurant het restaurant
- Betrieb, Firma het bedrijf
- Supermark de supermarkt
- telefonieren telefoneren