Niederländisch (Fach) / Niederländisch Lektion 3 (Lektion)
In dieser Lektion befinden sich 132 Karteikarten
Vokabeln Lektion 3
Diese Lektion wurde von MrToobsen erstellt.
- Sohn de zoon
- Onkel de oom
- Neffe de neef
- Opa de opa
- Schwager de zwager
- Mutter de moeder
- Schwester de zus
- Tante de tante
- Nichte de nicht
- Schwägerin de schoonzus
- über over
- ihren hun
- beste (r) beste
- Information de informatie
- Beziehung de relatie
- Klassenkamerad de klasgenoot
-
- mein(e) mijn
- Partner de partner
- Seite de pagina
- alle allemaal
- Vorname de voornaam
- fehlend ontbrekend
- paar het paar
- Herkunft de herkomst
- blau blauw
- Auge het oog
- dunkel donker
- lang lang
- Schnurrbart de snor
- braun bruin
- attraktiv attractief
- Bart de baart
-
- tragen dragen Ik draag je/u draagt hij ze/zij het draagt wij/jullie/zij dragen
- Brille de bril
- kurz kort
- schön mooi
- kahl kaal
- dick dik
- hübsch knap
- dabei erbij
- Meine Schwester? mijn zussen?
- Ich finde sie sehr schön Ik vind ze erg knap
- Zwillinge de tweeling
- Unterschied het verschil
- auffallen opvallen Ik val op je/u valt op hij ze/zij het valt op wij/jullie/zij vallen op
- Größe de lengte
- stehen staan Ik sta je/u staat hij ze/zij het staat wij/jullie/zij staan
- zeichnen tekenen Ik teken je/u tekent hij ze/zij het tekent wij/jullie/zij tekenen
- suchen zoeken Ik zoek je/u zoekt hij ze/zij het zoekt wij/jullie/zij zoeken
- Buch het boek
-