Niederländisch (Fach) / Niederländisch Lektion 3 (Lektion)
In dieser Lektion befinden sich 132 Karteikarten
Vokabeln Lektion 3
Diese Lektion wurde von MrToobsen erstellt.
- Wie ist sie? Hoe is ze?
- Charaktereigenschaft karaktereigenschap
- Beschreibung beschrijving
- passen passen Ik pas je/u past hij ze/zij het past wij/jullie/zij passen
- unordentlich slordig
- lebhaft druk
- sportlich sportief
- romantisch romantisch
- pessimistisch pessimistisch
- lustig grappig
- meiner Meinung nach volgens mij
- tun, machen doen Ik doe je/u doet hij ze/zij het doet wij/jullie/zij doen
- Typ het type
- ruhig stil
- ordentlich netjes
- ernsthaft serieus
-
- realistisch realistisch
- sensibel gevoelig
- Wort het woord
- ein bisschen een betje
- heel (erg) ganz (schön)
- überhaupt nicht helemaal niet
- so ziemlich best wel
- dann dan
- beide allebei
- beschreiben beschrijven Ik beschrijf je/u beschrijft hij ze/zij het beschrijft wij/jullie/zij beschrijven
- blond blond
- Mädchen het meisje
- Kopiergerät kopieerapparaat
- neben naast
- schlank slank
- klein klein
-
- der Ort, Das Örtchen de plaats, het plaatsje
- schauen, sehen kijken Ik kijk je/u kijkt hij ze/zij het kijkt wij/jullie/zij kijken
- nett aardig
- tatsächlich inderdaad
- jede(r) iedereen
- wie zoals
- beantworten beantwoorden Ik beantwoord je/u beantwoordt hij ze/zij het beantwoordt wij/jullie/zij beantwoorden
- Aussehen het uiterlijk
- sieht ... aus ziet... eruit
- sehen zien Ik zie je/u ziet hij ze/zij het ziet wij/jullie/zij zien
- groß groot
- Kind het kind
- verwenden gebruiken Ik gebruik je/u gebruikt hij ze/zij het gebruikt wij/jullie/zij gebruiken
- gemütlich gezellig
- höflich beleefd
- lieb lief
- Vater de vader
- Bruder de broer
-