There are 57 cards in this lesson
Niederländisch
This lesson was created by jacky3105.
Learn lesson
back |
next
1
/
2
-
beginnen
begon - begonnen begonnen
-
begrijpen
begreep - begrepen begrepen
-
blijken (sich zeigen)
bleek - bleken gebleken
-
blijven
bleef - bleven gebleven
-
brengen
bracht - brachten gebracht
-
denken
dacht - dachten gedacht
-
doen
deed - deden gedaan
-
dragen
droeg - droegen gedragen
-
drinken
dronk - dronken gedronken
-
eten
at - aten gegeten
-
gaan
ging - gingen gegaan
-
geven
gaf - gaven gegeven
-
hangen
hing - hingen gehangen
-
hebben
had - hadden gehad
-
helpen
hielp - hielpen geholpen
-
houden
hield - hielden gehouden
-
-
kiezen
koos - kozen gekozen
-
kijken
keek - keken gekeken
-
komen
kwam - kwamen gekomen
-
kopen
kocht - kochten gekocht
-
krijgen
kreeg - kregen gekregen
-
kunnen
kon - konden gekund
-
lachen
lachte - lachten gelachen
-
laten
liet - lieten gelaten
-
lezen
las - lazen gelezen
-
liggen
lag - lagen gelegen
-
lijken (scheinen)
leek - leken geleken
-
lopen
liep - liepen gelopen
-
moeten
moest - moesten gemoeten
-
mogen
mocht - mochten gemoeten
-
nemen
nam - namen genomen
-
rijden
reed - reden is gereden
-
-
roepen
riep - riepen geroepen
-
scheiden (trennen)
scheidde - scheidden gescheiden
-
schijnen
scheen - schenen geschenen
-
schrijven
schreef - schreven geschreven
-
slaan
sloeg - sloegen geslagen
-
slapen
sliep - sliepen geslapen
-
sluiten
sloot - sloten gesloten
-
spreken
sprak - spraken gesproken
-
staan
stond - stonden gestaan
-
trekken
trok - trokken is getrokken
-
vallen
viel - vielen is gevallen
-
vergeten
vergat - vergaten is vergeten
-
vermijden
vermeed - vermeden vermeden
-
vinden
vond - vonden gevonden
-
vragen
vroeg - vroegen gevraagd
-
wassen
waste - wasten gewassen
-
weten
wist - wisten geweten
-
willen
wilde - wilden gewild
-
back |
next
1
/
2