Niederländisch (Subject) / Übungsbuch - Abschnitt 13 (Lesson)

There are 107 cards in this lesson

Abschnitt 13

This lesson was created by kelric.

Learn lesson

  • oberflächlich/e oppervlakkig/e
  • der Wirbel / die Hektik de drukte
  • fröhlich / heiter vrolijk | vrolijke
  • ehrlich(e) / fair(e) eerlijk / eerlijke
  • merken / merkte / hat gemerkt merken / merkte / heeft gemerkt
  • die Realität/en (auch Wirklichkeit) de werkelijkheid / de werkelijkheden
  • das Vertrauen het vertrouwen
  • gelassen / ruhig / still rustig
  • aufmerksam / rücksichtsvoll attent
  • loyal / loyale loyaal / loyale
  • spontan / spontane spontaan / spontane
  • die Treue de trouw
  • selber / selbst zelf
  • selbstsicher/e zelfverzekerd/e
  • sich zich
  • fertig af
  • langweilig / langweiliger / am langweiligsten saai / saaier / het saaist (ook melig)
  • charmant / reizend charmant
  • das Kompliment / die Komplimente het compliment / de complimenten
  • der Wille de zin
  • geduldig/e geduldig/e
  • dominant/e dominant/e
  • seriös / seriöse serieus / serieuze
  • schweigen / schwieg / hat geschwiegen zwijgen / zweeg / heeft gezwegen
  • das Silber het zilver
  • golden gouden
  • das Gold het goud
  • tief / tiefe diep / diepe
  • der Boden / die Böden (auch Grund) de grond / de gronden
  • oft / öfter / am öftesten vaak / vaker / het vaakst
  • ertrinken verdrinken
  • die Ruhe / die Pause de rust
  • träge / träge lui / luie
  • der Rost de roest
  • lachen / lachte / hat gelacht lachen / lachte / heeft gelachen
  • der Charakter het karakter
  • die Eigenschaft de eigenschap
  • taktvoll/e tactvol / tactvolle
  • ruhig kalm
  • unabkömmlich/e onmisbaar / onmisbare
  • sensibel / feinfülig gevoelig
  • die Hilfsbereitschaft de hulpvaardigheid
  • ausnutzen / nutzte aus / hat ausgenutzt misbruiken / misbruikte / heeft misbruikt
  • nett / artig aardig
  • ulkig / witzig grappig
  • führen / führte / geführt leiden / leidde / heeft geleid
  • die Einstellung/en de instelling/en
  • die Irritation/en de irritatie/s
  • das Lächeln de glimlach
  • verschwinden / verschwand / ist verschwunden verdwijnen / verdween / is verdwenen