Niederländisch (Subject) / R_Niederländisch Vokabeln (Lesson)
There are 119 cards in this lesson
Niederländisch-Vokabeln2 / -Woortjes2
This lesson was created by Rita11.
- Schaden erleiden schade oplopen
- der Zechpreller de eetpiraat
- zurücklassen achterlaten
- geistig behindert verstandelijk gehandicapt
- sich weigeren weigeren
- mit dem Geld herausrücken met geld over de brug komen
- abholen ophalen
- leugnen, bestreiten ontkennen
- die Umfrage de enquete
- stattfinden plaatsvinden
- ein Viertel een kwart
- die Befragten de ondervraagden
- Maulwurf de mol
- kacken poepen
- herauskommen uit de bus komen
- die Hochgeschwindigkeitsverbindung de hogesnelheidslijn (hsl)
-
- Testfahrt de testrit, de proefrit
- Lärmbelästigung de geluidsoverlast
- die Hochgeschwindigkeitsstrecke het hsl-traject