Niederländisch (Subject) / R_Niederländisch Vokabeln (Lesson)
There are 119 cards in this lesson
Niederländisch-Vokabeln2 / -Woortjes2
This lesson was created by Rita11.
- sortieren schiften
- die Sicht de kijk
- die Quelle der Inspiration de inspiratiebron
- der Hai de haai
- der Rochen de rog
- farbenprächtig kleurrijk
- der Sieger de winnaar
- der Zoo de dierentuin
- der Sonnenuntergang de zonsondergang
- verraten verklappen
- voller gesunder Antioxidanzien sein boordevol gezonde antioxidanten zitten
- die Cerealien het ontbijtgraan
- die Menge de hoeveelheid
- gesunde Ernährung gezonde voeding
- der Chemiker de scheikundige
- der Krebs de kanker
-
- die Ballaststoffe de vezels
- Unterricht, Bildung het onderwijs
- bedeutet betekend
- Federmappe pennenzak
- Ladenkette winkelketen
- billigere goedkopere
- Verlag uitgeverij
- Spiel het spelletje
- erzieherische educantieve
- ausschalten, beseitigen uitschakelen
- Auftrag de opdracht
- erledigen, ausführen, tun uitvoeren
- geeignet geschikt
- Lehrkräfte de leerkrachten
- Lehrermangel lerarentekort
- Überstunde(n) de overuur | de overuren
-
- Lösung Klärung de oplossing
- Stellenangebot die freie Stelle vacature
- Kündigung(en) het ontslag | de ontslagen
- kündigen, entlassen ontslaan
- Bereicherung de verrijking
- drohen dreigen
- minderbegabte ..., geistig urückgebliebene... zwakbegaafd
- langsam zachtjes
- mehr als ruim
- an, bei, neben, nahe, nächste naast
- verstecken verstoppertje
- Klage, Beschwerde de klacht
- Infrastrukturbetreiber de spoorbeheerder
- vertiefen, ausbaggern uitdiepen
- Amtsgenosse, Kollege de ambtgenoot
- zuverlässig, verlässlich betrouwbar
- eine Erklärung fordern verhaal halen
- durch etwas irritiert werden geirriteerd raken door iets
-