Niederländisch (Fach) / R_Niederländisch Vokabeln (Lektion)
In dieser Lektion befinden sich 103 Karteikarten
Niederländisch - Vokabeln1 / -Woortjes1
Diese Lektion wurde von Rita11 erstellt.
- individueel individuell
- aanmeldedokumenten Anmeldeunterlagen
- Inhoud Inhalt
- aanmelding / registratie Anmeldung
- aanmelding voor medeexposant Anmeldung für Mitaussteller
- de hall Halle
- hallbezetting Hallenbesetzung
- limitierte gelimiteerde
- algemeene Voorwaarden allgemeine Geschäftsbedingungen
- rij / rijen Reihe / Reihen
- de hoek / de hoeken Ecke / Ecken
- het hoofd / het hoofden Kopf / Köpfe
- de vierkante meter Quadratmeter
- het eiland Insel
- benodigde gewünschte
- taalversie Sprachversion
-
- factuuradres Rechnungsadresse
- postcode Postleitzahl
- plaats Ort
- straatnaam Straßenname
- aanspreekpartner Ansprechpartner
- das Hörbuch het luisterboek
- erhältlich verkrijgbaar
- die Übersetzung de vertaling
- der Schauspieler de acteur
- nicht weniger als maar liefst
- insgesamt in totaal
- bestimmen bepalen
- gleichzeitig tegelijkertijd
- die Schriftgröße de lettergrootte
- heißt, besagt, bedeutet betekent
- das Kindergeld de kinderbijslag
-
- die Lebenshaltungskosten de kosten voor het levensonderhoud
- niedriger werden omlaag gaan
- sich einer Sache widmen zich over iets buigen
- bestätigte bevestigde
- entgegenkommen tegemoetkoming
- sich niederlassen zich vestigen
- zunehmen aankomen
- zu sich nehmen (Essen) nuttigen
- (eine Mahlzeit) zubereiten (een maaltijd) bereiden
- die Lakritze, das Lakritz de/het drop
- nur ungern vermissen node missen
- Speise, Nahrung het voedsel
- aufwenden besteden
- die Aufregung de commotie
- empört verontwaardigd
- wacker, tapfer dapper
- die Umgebung de omgeving, de entourage
- absichtlich, vorsätzlich opzettelijk
-