Niederländisch (Fach) / Niederländisch (Lektion)
In dieser Lektion befinden sich 428 Karteikarten
Niederländisch für Anfänger
Diese Lektion wurde von Alix erstellt.
- vaak oft
- heerlijk herrlich
- goedkoop preiswert
- hoeveel wie viel
- nodig hebben brauchen
- de person die Person
- ongeveer ungefähr
- half halb
- de kilo das Kilogramm
- de aardappel die Kartoffel
- de slager der schlachter, Fleischer, Metzger
- de bloemkool der Blumenkohl
- de bak die Schale, Packung
- de champignon der Champignon
- de petersilie die Petersilie
- de bos der Bund
-
- verder weiter
- de boon, boontjes die Bohne, Bohnen
- vers frisch
- de knoflook der Knoblauch
- de komkommer die salatgurke
- de euro der Euro
- genoeg genug
- lekker schön
- waarnaartoe wohin
- de cent der Cent
- erbij dabei
- geeft niet macht nichts
- het weekend das Wochenende
- de marktkoopman der Markthändler
- de vriendin die Freundin
- het restaurant das Restaurant
-
- de serveerster der Kellner/ Kellnerin
- de tafel die Tafel
- ons uns
- bij an
- het raam das Fenster
- het raam das Fenster
- gaan zitten sich (hin)setzen
- de menukaart die Speisekarte
- alvast schon mal
- opstaan aufstehen
- ongeveer ungefähr
- de ramen das Fenster
- daarna danach
- avondeten Abendessen
- ontbijten frühstücken
- de krant lezen Zeitung lesen
- hierna hiernach, hierauf
- dweilen wischen
-