Niederländisch (Fach) / Niederländisch Lektion 2 (Lektion)

In dieser Lektion befinden sich 161 Karteikarten

Taal vitaal lektion 2

Diese Lektion wurde von Klaudia89 erstellt.

Lektion lernen

  • freundlich vriendelijk
  • doch toch
  • unfreundlich onvriendelijk
  • müssen (muss) moeten (moet)
  • nett leuk
  • Zahl het getal
  • Null nul
  • ankreuzen (kreuze an) aankruisen (kruis aan)
  • hören horen
  • von (ab) vanaf
  • Gleis het spoor
  • abfahren (fahre ab) vertrekken (vertrekt)
  • Zug de trein
  • Köln Keulen
  • Paris Parijs
  • plus plus
  • mal maal
  • geteilt durch (teilen) gedeeld door (delen)
  • usw. enz.
  • minus min
  • Liste de lijst
  • Adresse het adres
  • Nachname de achternaam
  • können (kan) kunnen (kan)
  • dein(e) jouw
  • Straßenname de straatnaam
  • anrufen opbellen
  • Telefonnummer het telefoonnummer
  • vielleicht misschien
  • kein(e/r) geen
  • E-Mail-Adresse de e-mailadres
  • PC (Computer) de pc
  • Ihr(e) uw
  • Telefon de telefoon
  • Handy het mobiltje de mobiele telefoon de gsm(-telefoon)
  • Vorwahl het kengetal
  • nehmen (nehme) nemen (neem)
  • Abend de avond
  • dasselbe hetzelfde
  • Grüße groetjes (de groet)
  • vermissen (vermisse) missen (mis)
  • überraschen verrassen
  • lassen (lasse) laten (laat)
  • kratzen, (hier:) rubbeln krassen
  • um om
  • mir/mich me
  • Ich liebe dich. Ik hou(d) van je.
  • lieben houden van
  • schnell gauw
  • Küsschen xxx-jes