Niederländisch Vokabeln (Fach) / Taal vitaal op school 1 / Lektion 3 (Lektion)
In dieser Lektion befinden sich 160 Karteikarten
Lehrbuch Niederländisch für die Sekundarstufe 1 Niveaustufe A1
Diese Lektion wurde von lindadodo erstellt.
- kurz kort
- schön mooi
- kahl kaal
- dick dik
- hüsch knap
- meine Schwestern mijn zussen
- Ich finde sie sehr schön ik vind ze erg knap
- die Zwillinge de tweeling
- der Unterschied het verschil
- Wie ich aussehe Hoe ik eruit zie
- auffallen opvallen
- es fällt auf het valt op
- die Größe de lengte
- stehen staan
- ich stehe ik sta
- suchen zoeken
-
- das Buch het boek
- die Abbildung het plaatje
- vergleichen vergelijken
- ich vergleiche ik vergelijk
- das Resultat het resultaat
- liebe Grüße liefs
- die Hilfe de hulp
- Tausenden duizenden
- enorm enorm
- helfen helpen
- vergangen afgelopen
- die Zeit, der Zeitraum de tijd
- werden zullen
- ich werde ik zal
- nie nooit
- vergessen vergeten
-
- ich vergesse ik vergeet
- liebst liefst
- die Mama de mama
- danke bedankt
- die Freundschaft de vriendschap
- viel veel
- bedeuten betenken
- es bedeutet het betekent
- die Unterstützung de steun
- der Nachbar de buur
- die Gemütlichkeit de gezelligheid
- verrückt gek
- allerliebst allerliefst
- allerschönst mooist
- gemütlichst gezelligst
- geben, bestehen bestaan
- die es gibt die er bestaat
- das Küsschen, der Kuss het kusje, de kus
-