Niederländisch Vokabeln (Fach) / Taal vitaal op school 1 / Lektion 2 (Lektion)
In dieser Lektion befinden sich 173 Karteikarten
Lehrbuch Niederländisch für die Sekundarstufe 1 Niveaustufe A1
Diese Lektion wurde von lindadodo erstellt.
- finden vinden
- ich finde ik vind
- korrekt correct
- die Generation de generatie
- lieber liever
- manchmal soms
- die Familie de familie
- (hier) nur alleen
- wenn als
- in der Schule op school
- alle alle
- Anrede: Frau mevrouw
- die Hausfrau de huisvrouw
- der Arzt, die Ärztin de arts
- der / die Student (in) de student(e)
- besser beter
-
- freundlich vriendelijk
- doch netter toch leuker
- unfreundlich onvriendelijk
- müssen moeten
- ich muss ik moet
- die Mutter de moeder
- der Nachbar de buurman
- der Trainer de trainer
- der Busfahrer de buschauffeur
- Köln Keulen
- Paris Parijs
- plus plus
- mal keer / maal
- geteilt durch gedeeld door
- teilen delen
- ich teile ik deel
-
- minus min
- die Adresse het adres
- der Nachname de achternaam
- dein(e) jouw
- der Straßenname de straatnaam
- anrufen opbellen
- ich rufe an ik bel op
- die Telefonnummer het telefoonnummer
- die Email-Adresse het e-mailadres
- kein geen
- Ihr(e) uw
- das Telefon de telefoon
- die Vorwahl het kengetal
- viele Grüße groetjes
- der Gruß de groet
- vermissen missen
- ich vermisse ik mis
- ich vermisse dich ik mis je
-