Niederländisch (Fach) / R_Niederländisch / Vokabeln A (Lektion)

In dieser Lektion befinden sich 142 Karteikarten

woordjes inslijpen - Vokabeln einüben 1 / Febr. 2011

Diese Lektion wurde von Rita11 erstellt.

Lektion lernen

  • etser Radierer (Malerei)
  • kunstenaar Künstler
  • verklaren, verklaarde, hefft verklaard erklären, erklärte, hat erklärt
  • uitleg Erklärung
  • tegenspraak Widerrede
  • umzet Umsatz
  • jaarverslag Jahrensbericht
  • voortdurend fortwährend
  • bijna fast
  • verblinden blenden
  • laagstaande tiefstehende
  • groeien, groeide, is gegroeid, groeit wachsen, wuchs, ist gewachsen, wächst
  • aard Art, Wesen
  • al tijd immer
  • zware schwere
  • gevorderd Fortgeschrittene
  • ontmoeten treffen auf, begegnen
  • al weer schon wieder
  • afwachten abwarten
  • afzender Absender
  • afdrogen abtrocknen
  • afrekenen abrechnen
  • advies guter Rat
  • advertentie Anzeige
  • achteruit rückwärts
  • aangereden angefahren
  • aanraken berühren
  • aangetekend aufgeschrieben
  • weggereden weggefahren
  • uitnodiging Einladung
  • verhuist umgezogen
  • durven wagen, sich trauen
  • horloge, polsklokje Armbanduhr
  • keukenklok Küchenuhr
  • kwestie Frage
  • moeilijk schwer
  • toezegging doen Zusage machen
  • vroeg früh
  • klaar maaken fertig machen
  • inschenken einschütten
  • boterham Butterbrot
  • smeren schmieren
  • ja hoor ja sicher
  • lusten etwas gerne essen
  • brievenbus Briefkasten
  • afwassen abwaschen
  • een kopje koffie eine Tasse Kaffee
  • schoon sauber
  • ontbijt Frühstück
  • voeden füttern, nähren