Niederländisch (Fach) / Verben (Lektion)

In dieser Lektion befinden sich 128 Karteikarten

unregelmäßige Verben lernen und schreiben

Diese Lektion wurde von renesse erstellt.

Lektion lernen

Diese Lektion ist leider nicht zum lernen freigegeben.

  • zeigen wijzen - wees - wezen - gewezen
  • winden winden - wond - wonden - gewonden
  • werden worden - werd - werden - is geworden
  • gewinnen winnen - won - wonnen - gewonnen
  • sagen zeggen - zei - zeiden - gezegd
  • senden zenden - zond - zonden - gezonden
  • sehen zien - zag - zagen - gezien
  • sein zijn - was - waren - is geweest
  • singen zingen - zong - zongen - gezongen
  • sinken zinken - zonk - zonken - is gezonken
  • sitzen zitten - zat - zaten - gezeten
  • suchen zoeken - zocht - zochten - gezocht
  • werden, sollen zullen - zou - zouden - -----------------
  • schwimmen zwemmen - zwom - zwommen - is gezwommen
  • schweigen zwijgen - zweeg - zwegen - gezwegen
  • begreifen begrijpen - begreep - begrepen - heb begrepen
  • bitten, beten bidden - bad- baden - gebeden
  • dringen, drängen dringen - drong - drongen - gedrongen
  • gelten gelden - gold - golden - gegolden
  • gucken kijken - keek - keken - gekeken
  • kommen komen - kwam - kwamen - is gekomen
  • laufen lopen - liep - liepen - is gelopen
  • erwägen, überwiegen overwegen - overwoog - overwogen - overwogen
  • streichen strijken - streek - streken - is gestreken
  • treten treden - trad - traden - getreden
  • verstecken, verbergen verbergen - verborg - verborgen - verborgen
  • werfen werpen - wierp - wierpen - geworpen
  • wollen willen - wilde - wilden - gewild