Niederländisch (Fach) / Verben (Lektion)
In dieser Lektion befinden sich 128 Karteikarten
unregelmäßige Verben lernen und schreiben
Diese Lektion wurde von renesse erstellt.
Diese Lektion ist leider nicht zum lernen freigegeben.
- backen bakken bakte-bakten gebakken
- anfangen beginnen begon-begonnen is begonnen
- verstehen begrijpen begreep-begrepen begrepen
- bewegen bewegen bewoog-bewogen bewogen
- bieten bieden bood-boden geboden
- beißen bijten beet - beten gebeten
- binden binden bond-bonden gebonden
- blasen blazen blies-bliezen geblazen
- sich herausstellen blijken bleek - bleken is gebleken
- bleiben blijven bleef-bleven is gebleven
- brechen breken brak - braken gebroken
- bringen brengen bracht - brachten gebracht
- biegen buigen boog - bogen gebogen
- denken denken dacht - dachten gedacht
- machen, tun doen deed - deden gedaan
- tragen dragen droeg - droegen gedragen
-
- trinken drinken dronk - dronken gedronken
- zwingen dwingen dwong - dwongen gedwongen
- essen eten at - aten gegeten
- pfeifen fluiten floot - floten gefloten
- gehen gaan ging - gingen is gegaan
- genesen genezen genoot - genoten is genezen
- genießen genieten genoot - genoten genoten
- geben geven gaaf - gaven gegeven
- gießen gieten goot - goten gegoten
- gleiten glijden gleed - gleden is gegleden
- glänzen glimmen glom - glommen geglommen
- graben graven groef - groeven gegraven
- greifen grijpen greep - grepen gegrepen
- hängen hangen hing - hingen gehangen
- haben hebben had - hadden gehad
- helfen helpen hielp - hielpen geholpen
-
- (nicht) brauchen hoeven (niet) hoefde - hoefden gehoeven
- halten houden hield - hielden gehouden
- wählen kiezen koos - kozen gekozen
- schauen kijken keek - keken gekeken
- klettern klimmen klom - klommen is geklommen
- klingen klinken klonk - klonken gekonken
- kneifen knijpen kneep - knepen geknepen
- kaufen kopen kocht - kochten gekocht
- kriegen krijgen kreeg - kregen gekregen
- kriechen kruipen kroop - kropen is gekropen
- können kunnen kon - konden gekund
- lachen lachen lachte - lachten gelachen
- lassen laten liet - lieten gelaten
- lesen lezen las - lazen gelezen
- lügen liegen loog - logen gelogen
- liegen liggen lag - lagen gelegen
- leiden lijden leed - leden geleden
- gleichen, erscheinen lijken leek - leken geleken
-