Niederländisch Vokabeln (Fach) / A2 - A4 (Lektion)
- noch, noch einmal nog, nog eens
- Frage, Fragen de vraag, de vragen
- Antwort, Antworten het antwoord, de antworden
- einander, zu einander elkaar, bej elkaar
- wo waar
- wie hoe
- Frau (Anrede) mevrouw
- Kurs de cursus
- laufen, herumlaufen lopen, rondlopen
- besser beter
- Personalpronomen het personlijk voornaamwoord, de personlijke voornaawoorden