Niederländisch (Fach) / Hoofdstuk 1 (Lektion)

In dieser Lektion befinden sich 64 Karteikarten

Vokabeln von S.27-28

Diese Lektion wurde von Sinja75 erstellt.

Lektion lernen

Diese Lektion ist leider nicht zum lernen freigegeben.

  • jongere, de die Jugendlichen
  • per je
  • gemiddeld durchschnittich
  • tijdschrift, het die Zeitschrift
  • opvallend (opvalllen, viel op, is opgevallen) auffallend (auffallen, viel auf, ist aufgefallen)
  • behoefte, de-behoefte hebben aan Bedürfnis, Bedarf haben an...
  • voorzien in (voorzag, voorzien) vorhersehen
  • deel, het Teil
  • jeugd, de Jugend
  • volwassene, de Erwachsene
  • op afstand houden (hield, gehouden) auf Abstand halten
  • afstand, de Abstand
  • mens, de Mensch
  • aandacht, de Aufmerksamkeit
  • bericht, het Mitteilung, Bericht
  • dromen träumen
  • voldoening, de Zufriedenheit
  • netjes anständig
  • uitmaken ausmachen
  • althans wenigstens
  • reden, de Grund
  • bijdragen aan (droeg bij, bijgedragen) beitragen zu
  • wereld, de Welt
  • ontdekken entdecken
  • drijven (dreef, gedreven) treiben
  • vervolgens anschließend
  • overbrengen (op) (bracht over, overgebracht) überbringen
  • doel, het Ziel
  • koppelen (aan) verbunden (mit)
  • stage, de Praktikum
  • vergoeding, de Vergütung
  • inkomen, het Einkommen
  • boeken buchen
  • merken merken
  • indruk, de (indruk machen op) Eindruck,  Eindruck machen auf
  • beleven erleben, verbringen
  • uitkijken naar (keek uit, uitgekeken) Ausschau halten nach
  • besteden an aufwenden für
  • creatief kreativ
  • een hekel hebben aan etwas nicht aufstehen können, vor etwas Abscheu haben
  • gedrag, het das Verhalten
  • gek (zijn ob) verrückt sein, einen an der Waffel hab
  • jammer genoeg leider, bedauerlicherweise
  • keuze/ keus, de die Wahl
  • koken kochen
  • kroeg, de die Kneipe
  • onderzoek, het die Untersuchung, Recherche, Forschung
  • onderzoeker, de der Forscher
  • persoonlijk persönlich
  • resulaat, het das Ergebnis