Niederländisch (Fach) / basiswoorden (Lektion)
In dieser Lektion befinden sich 141 Karteikarten
niederländisch basiswortschatz
Diese Lektion wurde von askan erstellt.
- Hallo! Hallo! Hoi!
- Guten Tag! Goedendag! Dag!
- Wie geht's dir? Hoe gaat het?
- (Herzlich) willkommen! (Hartelijk) welkom!
- Guten Abend! Goeden avond!
- Guten Morgen! Goede morgen!
- Mir geht's gut. Und dir? Met mij gaat het goed. En met jou?
- Tschüss! Dag!
- Auf Wiedersehen! Tot ziens!
- Bis dann! Tot zo!
- Gute Nacht! Goede nacht!
- Mach's gut! Gaat goed!
- Schlaf gut! Slaapwel!
- Wie heißt du? Hoe heet je?
- Ich heiße... Ik heet...
- Wie alt bist du? Hoe oud ben jij?
-
- Ich bin ... Jahre alt. Ik ben ... (dertien).
- Wo wohnst du? Waar woon jij?
- Ich wohne in... Ik woon in...
- Herzlichen Glückwunsch zum Geburtstag! Gefeliciteerd met je verjaardag!
- Ich liebe dich. Ik hou van je.
- Ich mag dich (sehr). Ik vind je best wel leuk.
- Dankeschön! Dank u wel.
- Bitteschön! Alstublieft.
- Ja. Ja.
- Nein. Nee.
- Ich verstehe. Ik begrijp het.
- Ich verstehe nicht. Ik versta u niet.
- Gute Besserung! (Veel) beterschap!
- Achtung! Attentie!
- Montag maandag
- Dienstag dinsdag
-
- Mittwoch woensdag
- Donnerstag donderdag
- Freitag vrijdag
- Samstag zaterdag
- Sonntag zondag
- Januar januari
- Februar februari
- März maart
- April april
- Mai mei
- Juni juni
- Juli juli
- August augustus
- September september
- Oktober oktober
- November november
- Dezember december
- null nul
-