Niederländisch (Fach) / R_Niederl. f. Anfänger_Taal vital (Lektion)
In dieser Lektion befinden sich 109 Karteikarten
Lektion 4
Diese Lektion wurde von Rita11 erstellt.
- voor vor
- bijna fast
- 's ochtends 's morgens morgens
- 's middags nachmittags
- 's avonds abends
- 's nachts nachts
- vanmorgen heute Morgen
- vanmiddag heute Mittag
- vanavond heute Abend
- vannacht heute Nacht
- maandag Montag
- dinsdag Dienstag
- woensdag Mittwoch
- donderdag Donnerstag
- vrijdag Freitag
- zaterdag Samstag
-
- zondag Sonntag
- het weekend Wochenende
- begint (beginnen) beginnen, anfangen
- de film Film
- dus also
- iets etwas
- die (hier:) der
- duurt (duren) dauert
- precies genau
- anderhalf anderthalb
- geopend geöffnet
- Artis Amsterdamer Tierpark
- het museum Museum
- de gracht Gracht, Kanal
- de rondvaart Rundfahrt
- dagelijks täglich
-
- de statistiek Statistik
- tussen zwischen
- de baan Job, Arbeitsstelle
- per week pro Woche
- meer mehr
- tegenover gegenüber
- Europees europäisch
- hoogst höchst
- laagst niedrigst
- de volledige baan Ganztagsstelle
- ligt (liggen) liegen
- rond rund
- part-time Teilzeit
- ongeveer ungefähr
- de bron Quelle
- grootst größt
- fietsfanaat Fahrradfanatiker
- de fiets Fahrrad
-