Niederländisch (Subject) / Code Nederlands 1 - 4 (Lesson)

Vokabeln aus Code Nederlands 1

This lesson was created by kelric.

Learn lesson

back  |  next 2 / 3

• wie teuer wat duur
• ein wenig een beetje
• billig / günstig / preiswert goedkoop
• bekommen / bekam / hat bekommen (auch kriegen) krijgen / kreeg / heeft gekregen
• böse / schlimm / schlecht slecht
• werden / wurde / ist geworden worden / werd / is geworden
• Pluralbildung -en die meisten Nomen enthalten im Plural die Endung -en
• Pluralendung -s Ein Nomen erhält im Plural die Endung -s, wenn es aus- 2 oder mehreren Silben besteht UND- auf -el, -em, -en, -er, -je, -é, endet - auf -a, -i, -o, -u und -y endet -> dann wird das "s" apostrophiertBsp.:- de café / de cafés- het menu / de menu'sEs gibt Sonderregeln + Ausnahmen
• der Müllsack / die Müllsäcke de vuilniszak / de vuilniszakken
• gern / lieber / am liebsten graag / liever / het liefst
• viel / mehr / am meisten veel / meerder / het meest
• wenig / weniger / am wenigsten weinig / weiniger / het weinigst  
• auf der Straße op straat
• Der Hausierer (der Vertreter - von Tür zu Tür Verkäufer) de colporteur
• lesen / las / hat gelesen lezen / las / heeft gelezen
• das Buch / die Bücher het boek / de boeken
• das Jahr / die Jahre het jaar / de jaren
• interessant interessant
• das Anbieten de aanbieding
• bedeuten / bedeutete / hat bedeutet betekenen / betekende / heeft betekend
• der Buchclub de boekenclub
• Interesse haben (an) belangstelling hebben (voor)
• das Wörterbuch het woordenboek
• die Hälfte de helft
• der Preis / die Preise de prijs / de prijzen
• vollständig volledig
• echt / wirklich / wahrlich echt
• das Interesse de interesse
• als / wie / wenn als
• jetzt nu
• das Mitglied / die Mitglieder het lid / de leden
• das 10 Guldenstück het tientje
• aussuchen / suchte aus / hat ausgesucht uitzoeken / zocht uit [uitzocht] / heeft uitgezocht
• sich interessieren für zich interesseren voor
• meinen / meinte / hat gemeint bedoelen / bedoelde / heeft bedoeld
• Was meinen sie? Wat bedoelt u?
• heißen / hieß / hat geheißen (auch bedeuten) betekenen / betekende / heeft betekend
• Was bedeutet/heißt das? Wat betekent dat?
• Was ist das? Wat is dat?
• am liebsten liefst
• die Zeit / die Zeiten de tijd / de tijden
• Fußball spielen voetballen
• Tennis spielen tennissen
• die Musik de muziek
• spazieren / spazierte / ist spaziert wandelen / wandelde / heeft gewandeld
• die Fernreise/n de verre reis / de verre reizen
• ausschlafen uitslapen
• der Garten / die Gärten de tuin / de tuinen
• die Kirche de kerk
• die Politik de politiek

back  |  next 2 / 3