Niederländisch (Subject) / Niederländisch (Lesson)
There are 428 cards in this lesson
Niederländisch für Anfänger
This lesson was created by Alix.
- na nach
- kijken naar anschauen
- direct sofort, gleich
- iets etwas
- afspreken verabreden
- thuis zu Hause
- de afspreek maken eine Verabredung treffen
- lukken klappen
- kunnen können
- blijven bleiben
- eten essen
- dan dann
- zullen sollen
- het plan der Plan
- schrijven schreiben
- de agenda der Kalender
-
- hartstikke leuk super!
- vinden finden
- ervandoor weg
- gauw schnell
- de winkel der Laden, das Geschäft
- wensen wünschen
- jullie euch
- fijn schön
- de groeten doen aan jmd. grüßen
- volgend nächstes
- tot dan bis dann
- boodschappen doen einkaufen
- de markt der Markt
- de groenteboer der Gemüsehändler
- er da, denn
- aan an
-
- de beurt die Reihe
- alsjeblieft bitte
- klein klein
- de courgette die Zuchini
- geel gelb
- de paprika die Paprika
- mooi schöne
- de tomaat die Tomate
- altijd immer
- sorry Entschuldigung
- (na)tuurlijk natürlich
- anders sonst
- typisch typisch
- het gerecht das Gericht
- de buitenlander der Ausländer
- de stamppot die Stampfkartoffel
- de andijvie die Endivie
- het spekje der Speckwürfel
-
