Niederländisch Vokabeln (Subject) / Taal vitaal - Les 3 (Lesson)
There are 119 cards in this lesson
Niederländisch für Anfänger
This lesson was created by mariescholz.
- Wie ist sie? Hoe is ze?
- die Charaktereigenschaft de karaktereigenschap
- unordentlich slordig
- lebhaft druk
- sportlich sportief
- romantisch romantisch
- pessimistisch pessimistisch
- lustig grappig
- meiner Meinung nach volgens mij
- sehr erg
- machen, tun doen
- ich tue ik doe
- der Persönlichkeitstest de persoonlijkheidstest
- der Typ het type
- ruhig, zurückhaltend stil
- ordentlich netjes
-
- ernst(haft) serieus
- optimistisch optimistisch
- realistisch realistisch
- sensibel gevoelig
- ganz (schön) heel (erg)
- überhaupt nicht helemaal niet
- so ziemlich best wel
- dann dan
- beide allebei
- beschreiben beschrijven
- ich beschreibe ik beschrijf
- blond blond
- das Mädchen het meisje
- das Kopiergerät het kopieerapparaat
- neben naast
- schlank slank
-
- klein klein
- der Ort de plaats
- das Örtchen het plaatsje
- schauen kijken
- ich schaue ik kijk
- nett aardig
- allerdings, tatsächlich inderdaad
- jede iedereen
- wie (so wie) zoals
- beantworten beantwoorden
- das Aussehen het uiterlijk
- Wie sieht sie aus? Hoe ziet ze eruit?
- aussehen eruitzien
- sehen zien
- ich sehe ik zie
- groß groot
- das Kind het kind
- verwenden gebruiken
-