Niederländisch Vokabeln (Subject) / Taal vitaal op school 1 / Lektion 3 (Lesson)
There are 160 cards in this lesson
Lehrbuch Niederländisch für die Sekundarstufe 1 Niveaustufe A1
This lesson was created by lindadodo.
- Welche Beschreibung passt zu wem? Welke beschrijving past bij wie?
- Wie sind sie? Hoe zijn ze?
- Was für ein Typ bist du? Wat voor type ben je?
- Setze die folgenden Ausdrücke in die richtige Reihenfolge Zet de volgende uitdrukkingen in de goede volgorde.
- Suche die richtige Reihenfolge der folgenden Ausdrücke Zoek de goede volgorde van de volgende uitdrukkingen
- Schreibe die Tabelle auf, setze die Ausdrücke in der richtigen Reihenfolge und die Eigenschaften aus Nummer 3 ein. Schrijf de lijst op en vul de uitdrukkingen in de goede volgorde en de eigenschappen uit nummer 3 in.
- Welche anderen Wörter gebrauchst du bei Personen Welke andere woorden gebruik je bij personen?
- Du kannst auch ein Wörterbuch benutzen Je kint ook een woordenboek gebruiken
- Wer ist dein(e) beste Freund(in) Wie is jouw beste vriend(in)
- Frage deine Mitschüler und schreibe es auf Vraag het aan je medeleerlingen en schrijf op
- Zeichne, was du hörst Teken wat je hoort
- Welche anderen Wörter gehören noch dazu? Welke andere woorden horen er nog bij?
- Wie ist sie? Hoe is ze?
- die Charaktereigenschaft de karaktereigenschap
- unordentlich slordig
- lebhaft druk
-
- sportlich sportief
- lustig grappig
- sehr erg
- meiner Meinung nach volgens mij
- tun (hier) machen doen
- ich mache ik doe
- der Persönlichkeitstest de persoonlijkheidstest
- der Typ het typ
- ruhig, zurückhaltend stil
- ordentlich netjes
- ernst(haft) serieus
- optimistisch optimistisch
- realistisch realistisch
- sensibel gevoelig
- romantisch romantisch
- ganz (schön) heel (erg)
-
- überhaupt nicht helemaal niet
- ziemlich vrij
- beide allebei
- beschreiben beschrijven
- ich beschreibe ik beschrijf
- blond blond
- das Mädchen het meisje
- die Bibliothek de bibliotheek
- neben naast
- schlank slank
- klein klein
- der Ort, das Örtchen het plaatsje (de plaats)
- schauen, sehen kijken
- ich sehe, ich schaue ik kijk
- nett aardig
- tja tja
- jede(r) iedereen
- wie zoals
-