Holländisch (Subject) / Woordenlijst (Lesson)

There are 60 cards in this lesson

de meest frequente woorden 1 - 243

This lesson was created by moritzcm.

Learn lesson

  • door durch, von
  • zeggen sagen
  • meer mehr
  • wel wohl, zwar
  • hun ihr, ihre
  • staan ik sta jij staat hij staat wij staan jullie staan zij staan heb/hebben gestaan stehen
  • daar da, dort
  • weer wieder
  • hoe wie
  • de tijd Zeit
  • af en toe ab und zu, bisweilen, gelegentlich
  • zoals altijd wie immer
  • horen höhren
  • heel sehr, ganz
  • zelfs sogar
  • steeds stets
  • wie wer
  • mee-eten mitessen
  • leven leben
  • terwijl während, währendessen
  • vallen ik ben gevallen jij bent gevallen hij is gevallen wij/jullie/zij zijn gevallen fallen (perfectum)
  • terug zurück
  • ver weit, fern
  • het geval Fall, Zufall
  • in elk geval auf jeden Fall
  • echter jedoch, allerdings, aber
  • zeker sicher, bestimmt
  • bestaan bestehen (exestieren oder beinhalten)
  • enkel einzig, bloß, nur
  • ieder jeder, jede, jedes
  • trekken (heb getrokken) ziehen (perfectum)
  • zo'n solch, so ein
  • blijken (ik ben gebleken) hervorgehen, sich erweisen (perfectum)
  • de wereld Welt
  • de keer Mal
  • duidelijk deutlich
  • vooral insbesondere, hauptsächlich
  • noemen nennen
  • zaak Angelgenheit, Sache; Geschäft
  • alsof als ob
  • erg sehr, arg
  • halen hohlen
  • heen en weer hin und her
  • zetten ik, jij, hij zet wij, jullie, zij zetten heb gezet setzen, stellen
  • zat betrunken
  • slechts nur, bloß
  • helemaal ganz, völlig
  • het deel Teil
  • het aantal Anzahl
  • gebeuren passieren, geschehen