Niederländisch (Subject) / Hoofdstuk 3-Unregelmäßige Verben (Lesson)

There are 15 cards in this lesson

Unregelmäßige Verben aus Lektion 3

This lesson was created by Sinja75.

Learn lesson

This lesson is not released for learning.

  • brechen breken brak, braken gebroken
  • beugen buigen boog, bogen gebogen
  • greifen grijpen greep, grepen gegrepen
  • aufhängen (op)hangen hing (op), hingen (op) opgehangen
  • schimpfen schelden schold, scholden gescholden
  • scheinen schijnen scheen, schenen geschenen
  • sich erschrecken schrikken schrok, schrokken is geschrokken
  • schlagen slaan sloeg, sloegen geslagen
  • sterben sterven stierf, stierven is gestorven
  • verbergen verbergen verbrog, verborgen verborgen
  • verschwinden verdwijnen verdween, verdwenen is verdwenen
  • erscheinen verschijnen verscheen, verschenen is verschenen
  • frieren vriezen vroor (het), - gevroren
  • wehen waaien waaide, waaiden gewaaid
  • schweigen zwijgen zweeg, zwegen gezwegen