Niederländisch (Subject) / Niederländisch U2 (Lesson)
There are 78 cards in this lesson
Alltagsvokabeln und Sätze
This lesson was created by ulibrandt.
- der Kleiderschrank | die Kleiderschränke [p] de kleerkast [f] / de klerenkast [f] | de kleerkasten [p] / de klerenkasten [p]
- die Gardine | die Gardinen [p] het/de gordijn [n/f] | de gordijnen [p]
- der Garderobenständer | die Garderobenständer [p] de kapstok [m] | de kapstokken [p]
- der Schreibtisch | die Schreibtische [p] het bureau | de bureaus [p]
- der Hocker, Schemel, der (Tür-) Griff, die Kurbel de kruk [f] | de krukken [p]
- einkaufen gehen boodschappen doen
- ich habe seinen Geburtstag vergessen ik ben zijn verjaardag vergeten vergeten und beginnen mit zijn
- das Fenster aufmachen die Tür aufmachen het raam opzetten de deur opzetten/openen
- die Heizung anstellen de verwarming aanzetten
- deutlich lesbar duidelijk leesbaar
- wie schade wat vervelend
- nächste Woche aankomende week
- einen Schal umbinden een sjaal omdoen
- Ich bin in Eile. - gehetzt der Hase Ik ben gehaast. de haas [m] | de hazen [p]
- das Mondlicht het licht van de maan
- jemanden zum Lachen bringen iemand aan het lachen maken
-
- das Gewächs | die Gewächse [p] het gewas | de gewassen [p]
- Pullover, Trikot de trui [m] | de truien [p]
- spannend - langweilig spannend - saai
- die Mühe de moeite
- wachsen | wuchs - ist gewachsen | groeien | groeide - is gegroeid
- übelnehmen kwalijk nemen
- so rasch wie möglich zo vlug mogelijk
- sterben | starb - ist gestorben | overlijden | overleed - is overleden
- die Leitung het bestuur | de besturen [p]
- Zweck, Ziel, Tor het doel | de doelen [p]
- öffentlich openbaar | openbare
- frei, ziemlich vrij, vrije