Niederländisch (Subject) / Lektion 10 (Lesson)

There are 125 cards in this lesson

-

This lesson was created by CaroleZ.

Learn lesson

This lesson is not released for learning.

  • Freizeitbeschäftigung de vrijetijdbesteding
  • schwimmen zwemmen
  • gärtnern tuinieren
  • Tennis spielen tennissen
  • Theater het theater
  • Konzert het concert
  • spazieren gehen wandelen
  • Fernsehen de televisie
  • Musik de muziek
  • gut, schön finden leuk vinden
  • etwas gerne tun iets graag doen
  • Fussball spielen voetballen
  • Schlittschuh laufen schaatsen
  • am Computer computeren
  • ins Kino gehen een bioscoopje pikken
  • Beispiel het voorbeeld
  • andere anderen
  • einnehmen innenemen
  • Flugzeug het vliegtuig
  • Wien Wenen
  • schwierig moeilijk
  • weil omdat
  • schade um die Zeit zonde van de tijd
  • Nachtzug de nachttrein
  • Ich mache kein Auge zu! Ik doe geen oog dicht!
  • Angst haben bang zijn
  • fliegen vliegen
  • begründen motiveren
  • niederländische Eisenbahnen de NS (Nederlandse Spoorwegen)
  • Reisende(r) de reiziger
  • obwohl hoewel
  • schnell snel
  • milieuvriendelijk umweltfreundlich
  • Parkplatz de parkeerplats
  • Verbindung de verbinding
  • Kursbuch het spoorboekje
  • Natur, Landschaft de natuur
  • Wortschatzübung de woordenschatoefening
  • wiederholen herhalen
  • Die Möglichkeit de mogelijkheid
  • sich ausdenken bedenken
  • gruppieren groeperen
  • denken an denken aan
  • Ordinalzahl, Ordnungszahl het rangtelwoord
  • Sport de sport
  • Fussball spielen het voetbal
  • Volkssport de volkssport
  • Mitglied leden (het lid)
  • Fussballbund de voetbalbond
  • Organisation de organisatie