Niederländisch (Subject) / Niederländisch Lektion 4 (Lesson)
There are 98 cards in this lesson
Vokabeln Lektion 4
This lesson was created by MrToobsen.
- heute Mittag vanmiddag
- heute Abend vanavond
- heute Nacht vonnacht
- Montag maandag
- Dienstag dinsdag
- Mittwoch woensdag
- Donnerstag donderdag
- Freitag vrijdag
- Samstag zaterdag
- Sonne zondag
- Wochenende het weekend
- beginnen beginnen Ik begin je/u begint hij ze/zij het begint wij/jullie/zij beginnen
- Film de film
- also dus
- etwas iets
- dauern duren het duurt
-
- genau precies
- anderthalb anderhalf
- geöffnet geopend
- Museum het museum
- Gracht, Kanal de gracht
- täglich dagelijks
- zwischen tussen
- Job de baan
- mehr meer
- gegenüber tegenover
- höchst hoogst
- niedrigst laagst
- liegen liggen Ik lig je/u ligt hij ze/zij het ligt wij/jullie/zij liggen
- rund rond
- ungefähr ongeveer
- Quelle de bron
-
- Fahrrad de fiets
- werden worden Ik word je/u wordt hij ze/zij het wordt wij/jullie/zij worden
- verkaufen verkopen Ik verkoop je/u verkoopt hij ze/zij het verkoopt wij/jullie/zij verkopen
- einnehmen behalen
- damit daarmee
- fünfte vijfde
- oben bovenaan
- insgesamt een total van
- Anzahl het antaal
- Schätzung de raming
- Tasche de tas
- Geschäft de winkel
- Besen de bezem
- Vogel de vogel
- Musik de muziek
- meistens (meist) meestal