Niederländisch (Fach) / Übungsbuch - Abschnitt 12 (Lektion)
In dieser Lektion befinden sich 51 Karteikarten
Abschnitt 12
Diese Lektion wurde von kelric erstellt.
- das Hemd / Oberhemd het overhemd
- die Mütze / Kappe de muts
- der Rock / die Röcke de rok / de rokken
- der Schal / die Schals de sjaal/s
- der Stiefel / die Stiefel de laars / de laarzen
- hoch / hohe hoog / hoge
- hoch / höher / am höchsten hoog / hoger / het hoogst
- das Ohr / die Ohren het oor / de oren
- der Hals de keel
- der Schmerz / die Pein / die Qual de pijn
- helfen / half / geholfen helpen / hielp / heeft geholpen
- die Suche het zoeken
- auf der Suche sein op zoek zijn
- hängen / hing / hat gehangen hangen / hing / heeft gehangen
- sieht aus wie lijkt op
- eng/e oder knapp/e krap / krappe
- die Umkleidekabine de paskamer
- bezahlen / bezahlte / hat bezahlt betalen / betaalde / heeft betaald
- rumschauen / schaute rum / hat rumgeschaut (auch sich ... rondkijken / keek rond / heeft rondgekeken
- tauschen / tauschte / hat getauscht (auch umtauschen) ... ruilen / ruilde / heeft geruild
- elegant/e elegant/e
- das Kleid de jurk
- Grammatik: Konditionalis (voorwaardelijke wijs) Wird gebildet mit: - zullen im Präteritum = zou / zouden (=> wird)- dem Infinitiv des Hauptwerbs- wird verwendet um Zweifel deutlich zu machen, eine Meinung oder einen Wunsch zu äußern oder auszudrücken, ...
- längs / entlang / an ... vorbei langs
- tuen / tat / hat getan doen / deed / heeft gedaan
- die Hand de hand
- der Fuß de voet
- das Bein / die Beine het been / de benen
- der Finger / die Finger de vinger / de vingers
- der Zahn / die Zähne de tand / de tanden
- der Pullover / die Pullover de trui / de truien
- der Oberkörper het bovenlichaam
- der Körper het lichaam
- der Kopf / die Köpfe de krop / de kroppen (auch kopje / caput)
- sehr / überaus zeer
- der Schmerz het zeer
- Was raten Sie mir? Wat raadt u me aan?
- raten raad geven
- oft / häufig vaak
- passieren / passierte / ist passiert gebeuren / gebeurde / is gebeurd
- brechen / brach / ist gebrochen breken / brak / is gebroken
- bewegen / bewegte / hat bewegt bewegen / bewoog / heeft bewogen
- fallen / fiel / ist gefallen vallen / viel / is gevallen
- der Bauch de buik
- der Arzt / die Ärzte de arts/en
- plötzlich / auf einmal ineens
- saumäßig / schrecklich / furchtbar ontzettend
- der Notfall / die Notfälle het spoedgeval / de spoedgevallen
- die Brille de bril
- der Kopf het hoofd