Niederländisch (Fach) / Code Nederlands 1 - 5 (Lektion)
In dieser Lektion befinden sich 119 Karteikarten
Vokabeln aus Code Nederlands 1
Diese Lektion wurde von kelric erstellt.
- der Gemüseladen de groentewinkel
- der Gemüsehändler de groenteboer
- Wer ist an der Reihe? Wie is aan de beurt?
- wer dat / die / wie
- die Reihe/n de beurt/en
- das Kilo de kilo
- die Traube/n de druif / de druiven
- Davon daar (...) van
- sonst anders
- die Paprika/s de paprika's
- zusammen / beieinander bij elkaar
- teuer / teurer / am teuersten duur / duurder / het duurst
- sauer / saure zuur / zure
- süß / süße zoet / zoete
- herrlich / köstlich / wunderbar heerlijk
- War es das? Dat was het?
-
- f -> v und s -> z f und s stehen am Wortende oder vor einem KonsonantenV und z stehen vor einem Vokal v und z stehen nie am Ende einer Silbe oder am Ende eines Wortes
- der Schuladen de schoenenwinkel
- der Schuh / die Schuhe de schoen / de schoenen
- der Verkäufer / die Verkäuferin de verkoper / de verkoopster
- verkaufen / verkaufte / hat verkauft verkopen / verkocht / heeft verkocht
- der Sport de sport
- der Sportschuh / die Sportschuhe de sportschoen / de sportschoenen
- die Größe/n de maat / de maten
- holen / holte / hat geholt halen / haalde / heeft gehaald
- dieser / diese / dies / dieses deze
- diesmal deze keer
- nett / artig aardig
- anziehen / zog an [anzog] / hat angezogen aantrekken / trok aan [aantrok] / heeft aangetrokken
- gut ... sitzen/passen goed/lekker/... zitten
- schmal / schmale smal / smalle
- schmal / schmaler / am schmalsten smal / smaller / het smalst
-
- groß / große groot / grote
- schade jammer / wat jammer
- das Paar / die Paare het paar / de paren
- mal / einmal eens
- probieren / probierte / hat probiert proberen / probeerde / heeft geprobeerd
- schön / reizvoll / bezaubernd mooi
- überhaupt / eigentlich eigenlijk
- nicht so schlimm sein / die Erwartungen übertreffen meevallen / viel mee [meeviel] / is meegevallen
- das Kaufhaus / die Kaufhäuser de warenhuis / de warenhuizen
- die Jeans (s/p) de spijkerbroek/en
- suchen / suchte / hat gesucht zoeken / zocht / heeft gezocht
- erste / erster / erstes eerst / eerste
- die Etage / der Stock de verdieping
- genug / genügend genoeg
- tragen / trug / hat getragen dragen / droeg / heeft gedragen
- passen / passte / hat gepasst (auch anprobieren) passen / paste / heeft gepast
- beide / alle beide allebei
- lang / länger / am längsten lang / langer / het langst
-