Niederländisch (Fach) / Code Nederlands 1 - 2 (Lektion)
In dieser Lektion befinden sich 73 Karteikarten
Vokabeln aus Code Nederlands 1
Diese Lektion wurde von kelric erstellt.
- der Morgen 2x / heute morgen 2x / am Morgen 2x = 09.00 ... de morgen / de ochtendvanmorgen / vanochtend's morgens / 's ochtends
- der Mittag / heute mittag / mittags = 12.00 uur - ... de middag / vanmiddag / 's middags
- der Abend / heute abend / abends 18.00 uur - 24.00 ... de avond / vanavond / 's avonds
- die Nacht / heute nacht / nachts = 24.00 uur - 6.00 ... de nacht / vannacht / 's nachts
- das Wochenende het weekend
- tun doen
- das Wissen het weten
- nicht niet
- zu Hause bleiben thuisblijven
- ausgehen / ging aus / ist ausgegangen uitgaan / ging uit / is uitgegaan
- vielleicht / womöglich / etwa misschien
- das Konzert het concert
- kein / keine geen
- wollen / wollte / hat gewollt willen / wilde / heeft gewild
- morgen Vormittag morgenochtend
- nächst / folgend volgend
- sehen / sah / hat gesehen zien / zag / heeft gezien
- bestimmt / unbestimmt (beschreiben am beispiel Konzert/Brötchen) ... Singular: het concert / een concertPlural: de concerten / concertenSätze:bestimmt (s): Zullen we naar het concert van Y.N.D. gaan?unbestimmt (s): Heb je zin om naar een concert te gaan?bestimmt (p): ...
- Verneinung mit niet nach dem Verb (ik werk niet)nach der Zeitangabe (Je gaat 4 april niet mee?)
- Montag - Sonntag (+ der Tag / die Tage) der dag / de dagenmaandagdinsdagwoensdagdonderdagvrijdagzaterdagzondag
- Januar - Dezember (+ der Monat / die Monate) de maand / de maandenjanuarifebruarimaartaprilmeijunijuliaugustusseptemberoktobernovemberdecember
- Frühling - Winter (+die Jahreszeit / die Jahreszeiten) ... het seizoen / de seizoenende lentede zomerde herftde winter
- von / durch (in Passivsätzen vor dem logischen Subjekt) ... door