Niederländisch (Fach) / Niederländisch (Lektion)
In dieser Lektion befinden sich 428 Karteikarten
Niederländisch für Anfänger
Diese Lektion wurde von Alix erstellt.
- welkom willkommen
- goedemorgen Guten Morgen
- allemaal alle zusammen
- in de im
- cursus Nederlands Niederländischkurs
- ik ich
- ben ( zijn) bin
- en und
- jullie euer
- de docent der Dozent
- jullie ihr
- hebben habt
- twee zwei
- docent, docenten Dozent
- andere andere
- is ist
-
- hij er
- geeft les ( lesgeven) unterrichtet
- le dag der Tag
- drie drei
- we wir
- beginnen beginnen
- kennismaken Bekanntschaft machen / kennenlernen
- wie wer
- ben bist
- jij du
- wat was
- jouw dein
- de naam der Name
- de cursist der Kursteilnehmer
- mijn mein
- dag Tag
-
- je dein
- de voornaam dein Vorname
- de achternaam der Nachname
- uit aus
- welk welchem
- het land das Land
- je kom du kommst
- ik kom ich komme
- komen kommen
- Duitsland Deutschland
- de buurman der Nachbar
- van von
- hoe wie
- heet heißt
- heten heißen
- waar .... vandaan woher
- in in
- het adres die Adresse
-