Niederländisch (Fach) / Verben - unregelmäßiges Perfekt (Lektion)
- bakken gebakken
- beginnen (is) begonnen
- blijven (is) gebleven
- brengen gebracht
- denken gedacht
- doen gedaan
- dragen gedragen
- drinken gedronken
- eten gegeten
- gaan (is) gegaan
- geven gegeven
- hangen gehangen
- hebben gehad
- helpen geholpen
- heten geheten
- kiezen gekozen
- kijken gekeken
- kopen gekocht
- krijgen gekregen
- komen (is) gekomen
- kunnen gekund
- lezen gelezen
- liggen gelegen
- lopen (heeft/is) gelopen
- moeten gemoeten
- mogen gemogen
- nemen genomen
- ontbijten ontbeten
- rijden (heeft/is) gereden
- scheren geschoren
- schrijven geschreven
- slapen geslapen
- spreken gesproken
- staan gestaan
- vergeten (heeft/is) vergeten
- vinden gevonden
- vliegen (heeft/is) gevlogen
- vragen gevraagd
- wassen gewassen
- wegen gewogen
- weten geweten
- willen gewild
- zeggen gezegd
- zien gezien
- zijn (is) geweest
- zitten gezeten
- zoeken gezocht
- zwemmen (heeft/is) gezwommen