Niederländisch Vokabeln (Fach) / Taal vitaal - Les 1 (Lektion)
In dieser Lektion befinden sich 206 Karteikarten
Niederländisch für Anfänger
Diese Lektion wurde von mariescholz erstellt.
- (Guten) Tag! Dag!
- der Tag de dag
- der Grundwortschatz de basiswoorden
- das Wort het woord
- die Begrüßung de begroeting
- ausfüllen invullen
- Was gehört zusammen? Wat hoort bij elkaar?
- was wat
- hören horen
- auswählen kiezen
- jeder elk
- die Abbildung, das Bild het plaatje
- richtig juist
- Guten Morgen! Goedemorgen!
- Guten Tag! Goedemiddag!
- Guten Abend! Goedenavond!
-
- die Aufmerksamkeit de aandacht
- Aufmerksamkeit für aandacht voor
- sich kennen lernen kennismaken
- ich fülle aus ik vul in
- ich höre ik hoor
- ich wähle aus ik kies
- sich vorstellen zich voorstellen
- zuhören luisteren
- ich höre zu ik luister
- das Foto de foto
- das Gespräch het gesprek
- im Krankenhaus in het ziekenhuis
- in in
- auf op
- der Campingplatz de camping
- im Büro op kantoor
-
- das Büro het kantoor
- im Niederländisch-Unterricht op de Nederlandse les
- der Dialog de dialoog
- ich ik
- sein zijn
- ich bin ik ben
- hallo hallo
- das dat
- klingen klinken
- das klingt dat klinkt
- ziemlich nogal
- belgisch Belgisch
- kommen komen
- ich komme ik kom
- du (unbetont) je
- aus uit
- Belgien België
- stimmen kloppen
-