Niederländisch (Fach) / Hoofdstuk 2 (Lektion)
In dieser Lektion befinden sich 74 Karteikarten
Vokabeln aus der zweiten Lektion- S. 76
Diese Lektion wurde von Sinja75 erstellt.
Diese Lektion ist leider nicht zum lernen freigegeben.
- basis, de die Grundlage
- op basis van auf der Grundlage von
- bereiken erreichen
- bestaan (uit) bestehend aus
- bestemming, de Bestimmung, Reiseziel
- blijken (uit) hervorgehen (aus)
- delen teilen
- doorbrengen verbringen
- ervaring, de die Erfahrung
- geliefd beliebt
- horeca, de das Gastgewerbe
- kust, de die Küste
- omzet, de Umsatz
- opleveren liefern, ergeben
- overnachting, de die Übernachtung
- plek, de der Platz, Ort
-
- profiteren profitieren
- provincie, de die Provinz
- ruim gut, reichlich
- stijgen steigen
- toenemen zunehmen
- trekken wandern, ziehen, ansprechen
- trekpleister, de Attraktion
- vooral insbesondere, vor allem
- vrijwel nahezu, so gut wie
- zowel- als sowohl...als auch
- actief aktiv
- avontuurlijk abenteuerich
- fraai hübsch, schön
- objectief objektiv
- onafhankelijk unabhängig
- onvergetelijk unvergesslich
-
- onvergetelijk unvergesslich
- onverwacht unerwartet
- praktisch praktisch
- route, de Route, Weg
- slim schlau, klug
- spannend spannend
- speciaal besonders
- uitdagend herausfordernd
- uitrusting, de Ausrüstung
- aanbieden anbieten
- afhankelijk van abhängig von
- behoren tot gehören zu
- bezitter, de der Besitzer
- deelnemen aan teilnehmen an
- enig einzig
- gewoonte, de die Gewohnheit
- kenmerk, het das Merkmal
- klikken klicken
-