In dieser Lektion befinden sich 38 Karteikarten

Infinitiv Imperfekt (Sg. + Pl.) Perfekt/Partizip

Diese Lektion wurde von TheRealDilara erstellt.

Lektion lernen

  • backen bakken  bakte - bakten gebakken
  • anfangen beginnen begon - begonnen is begonnen
  • verstehen begrijpen begreep - begrepen begrepen
  • bewegen bewegen bewoog - bewogen bewogen
  • bieten bieden bood - boden geboden
  • beißen bijten beet - beten gebeten
  • binden bingen bond - bonden gebonden
  • blasen blazen blies - bliezen geblazen
  • sich herausstellen blijken bleek - bleken is gebleken
  • bleiben blijven bleef - bleven is gebleven
  • brechen breken brak - braken  gebroken
  • brengen brengen bracht - brachten gebracht
  • biegen buigen boog - bogen gebogen
  • denken denken dacht - dachten gedacht
  • machen, tun doen deed - deden gedaan
  • tragen dragen droeg - droegen gedragen
  • trinken drinken dronk - dronken gedronken
  • zwingen dwingen dwong - dwongen gedwongen
  • essen eten at - aten gegeten
  • pfeifen fluiten floot - floten gefloten
  • gehen gaan ging - gingen is gegaan
  • genesen genezen genas - genazen  (is) genezen
  • genießen genieten genoot - genoten genoten
  • geben geven gaf - gaven gegeven
  • gießen gieten goot - goten gegoten
  • gleiten glijden  gleed - gleden (is) gegleden
  • glänzen glimmen glom - glommen geglommen
  • graben graven groef - groeven gegraven
  • greifen grijpen greep - grepen gegrepen
  • hängen hangen hing - hingen gehangen
  • haben hebben had - hadden gehad
  • helfen helpen hielp - hielpen  geholpen
  • brauchen hoeven hoefde - hoefden gehoeven
  • halten houden hield - hielden gehouden
  • wählen kiezen koos - kozen gekozen
  • schauen kijken keek - keken gekeken
  • klettern klimmen klom - klommen (is) geklommen
  • klingen klinken klonk - klonken geklonken