Niederländisch (Fach) / Niederländisch_Basics 1 (Lektion)
In dieser Lektion befinden sich 32 Karteikarten
Das gundlegende Vokabular für Smalltalk.
Diese Lektion wurde von Waldelfe erstellt.
- Hallo! Hallo! / Hoi!
- Guten Tag! Goedendag! / Goedenmiddag!
- Guten Morgen! Goedenmorgen!
- Guten Abend! Goedenavond!
- Gute Nacht! Goedenacht!
- Auf Wiedersehen! Tot ziens!
- Tschüss! Doei! / Dag!
- ja ja
- nein nee
- Danke! (du) Dank je wel!
- Danke! (Sie) Dank U wel!
- Bitte! (du) Alsjeblieft!
- Bitte! (Sie) Alstublieft!
- Entschuldigung! Sorry!
- Guten Appetit! Smakelijk eten!
- Willkommen! Welkom!
-
- Ich bin... Ik ben...
- Gern geschehen! Graag gedaan!
- Ich heiße... Ik heet...
- Ich komme aus... Ik kom uit...
- Österreich Oostenrijk
- Deutschland Duitsland
- Wie heißt du? Hoe heet jij? / Wat is jouw naam?
- Wie alt bist du? Hoe oud ben jij?
- Woher kommst du? Waar kom je vandaan?
- Wie gehts es dir? / Wie geht's? Hoe gaat het met jou? / Hoe gaat het?
- Ich bin... Jahre alt. Ik ben... jaar oud.
- Mir geht es gut. Met mij gaat het goed.
- Und du? En jij?
- Wo wohnst du? Waar woon je?
- Ich wohne in... Ik woon in...
- Und (wie geht es) dir? En met jou?
-