Niederländisch (Fach) / Lektion 2 (Lektion)
In dieser Lektion befinden sich 155 Karteikarten
-
Diese Lektion wurde von CaroleZ erstellt.
Diese Lektion ist leider nicht zum lernen freigegeben.
- lernen leert (leren)
- Spanisch het Spaans
- versuchen probeer (proberen)
- Wer ist das? Wie is dat?
- der-/die-/dasselbe dezelfde
- Kurs, Unterricht les
- wie als
- nachspielen speel na (naspelen)
- selbst zelf
- Situation de situatie
- Freundin de vriendin
- alt oud
- Hallo, wie gehts (damit)? --> damit Hoi, hoe gaat het ermee? --> ermee
- Mann de man
- Bekannte(r) de kennis
- kennen einander nicht kennen elkaar niet
- mal eens
- ihn / ihm hem
- Foto de foto
- Text de tekst
- Bekannten bekenden
- jung jong
- Mensch de mens
- anrufen opbellen
- Telefonnummer het telefoonnummer
- vielleicht misschien
- kein/e/r geen
- E-Mail-Adresse de e-mailadres
- PC (Computer) de pc
- Ihr(e) uw
- Telefon de telefoon
- Handy het mobieltje (de mobiele telefoon)
- Handy (2) de gsm(-telefoon)
- Vorwahl het kengetal
- nehmen neem (nemen)
- Abend de avond
- dasselbe hetzelfde
- Grüsse groetjes (de groet)
- vermissen mis (missen)
- überraschen verrassen
- lassen laat (laten)
- kratzen / rubbeln krassen
- um om
- mir/mich me
- Ich liebe dich / lieben Ik hou(d) van je. / houden van
- schnell gauw
- Küsschen xxx-jes ("küs-jes")
- Scherz/Spass het geintje
- einfach so zomaar
- wann? wanneer?