Niederländisch Vokabeln (Fach) / leven (Lektion)
In dieser Lektion befinden sich 80 Karteikarten
Lektion 5
Diese Lektion wurde von buese erstellt.
Diese Lektion ist leider nicht zum lernen freigegeben.
- leven Leben
- meubel Möbel
- eettafel Esstisch
- luie stoel Sessel
- bank Sofa
- klerenkast Kleiderschrank
- spiegel (m) Spiegel
- gordijn Vorhang
- bed Bett
- aanrecht (n) Anrichte
- plank , Regal, Wandbrett
- kapstok Garderobe
- boekenkast Bücherschrank
- gang Flur
- woonkamer Wohnzimmer
- slaapkamer Schlafzimmer
-
- kinderkamer Kinderzimmer
- studeerkamer Studier-, Arbeitszimmer
- badkamer Badezimmer
- balkon Balkon
- druk anstrengend, geschäftig
- ontbijten frühstücken
- fietsen Rad fahren
- vergaderen sich treffen, sich versammeln, zusammenkommen, zusammentreffen
- boodschappen doen einkaufen
- koken kochen
- studie Studium
- vrije tijd Freizeit
- avondeten n Abendessen
- gisteren gestern
- zich verslapen verschlafen
- douchen duschen
-
- krant m Zeitung
- terras n Terrasse
- schoonmaken saubermachen
- houden van lieben, mögen
- de was doen Wäsche waschen
- lekker lecker
- proeven probieren
- kopen (kocht - gekocht) kaufen
- verhuizen umziehen
- studeren studieren
- wekker m Wecker
- broodrooster Toaster
- wasmachine m Waschmaschine
- stofzuiger Staubsauger
- koelkast m Kühlschrank
- strijkijzer Bügeleisen
- bewaren (auf)bewahren, verwahren
- stof Staub
-