Niederländisch (Fach) / Niederländisch Lektion 2 (Lektion)
In dieser Lektion befinden sich 137 Karteikarten
Vokabeln Lektion 2
Diese Lektion wurde von MrToobsen erstellt.
- wie (wie ein anderer) als
- selbst zelf
- Situation de situatie
- Freundin de vriendin
- alt oud
- damit ermee
- Mann de man
- Bekannter de kennis
- kennen einander nicht kennen elkaar niet
- ihn/ihm hem
- Foto de foto
- Text de tekst
- jung jong
- Mensch ; Person de mens
- einfach gewoon
- natürlich, selbstverständlich natuurlijk
- älter ouder
- Oma de oma
- finden vinden Ik vind je/u vindt hij ze/zij het vindt wij/jullie/zij vinden
- korrekt correct
- Generation de generatie
- lieber liever
- manchmal soms
- nur alleen
- alle alle
- uns ons
- normal, üblich normaal
- unter, unten onden
- Arzt de arts
- wir we/wij
- Agument het argument
- besser beter
- freundlich vriendelijk
- doch toch
- unfreundlich onvriendelijk
- müssen Ik moet je/u moet hij ze/zij het moet wij/jullie/zij moeten
- nett leuk
- Zahl het getal
- Null nul
- hören horen Ik hoor je/u hoort hij ze/zij het hoort wij/jullie/zij horen
- von (ab) vanaf
- Gleis het spoor
- abfahren vertrekken Ik vertrek je/u vertrekt hij ze/zij het vertrekt wij/jullie/zij vertrekken
- Zug de trein
- plus plus
- mal maal
- geteilt gedeeld door
- usw. enz.
- minus min
- teilen delen Ik deel je/u deelt hij ze/zij het deelt wij/jullie/zij delen